De Morgan is geen auto, maar een geschiedenisles


Autotest: De Morgan is het enige bewust onvolmaakte autokunstwerk van de wereld, schrijft Bas van Putten.
24 september 2020


Is dat een beeldscherm op het dashboard van een Morgan? Hij zal toch geen navigatie hebben? Gelukkig is het de boordcomputer maar, die nochtans verontrustend digitaal verbruik en andere contemporaine data meedeelt. En hij heeft AIRCO! In een auto die sinds 1950 uiterlijk onveranderd wordt gebouwd voor mensen die vooruitgang stom of onromantisch vinden.

Dus was elke rijtest van de Morgan Plus 4 archeologie. Eens in de paar jaar, als de Britse fabrikant er een nieuw motorblok van weer een ander merk in had gelepeld, reisde ik wild van voorpret naar de importeur af voor de evolutionaire tussenstanden. En constateerde steevast dankbaar dat, op het gegroeide aantal paardenkrachten na, alles bij het oude was gebleven. De luidruchtigheid, de verrukking van het lijden aan het stalinistische comfort van toen. Hij was Jurassic Park voor autofielen, levende dino.
Maar op zijn zeventigste beleeft het fossiel met inwendige ingrepen, een huid- en een harttransplantatie, zijn radicaalste transitie tot op heden. Chassis en carrosserie zijn voortaan van aluminium. De motor van de Plus Four, de 4 gaat vanaf nu in letters, werd een tweeliter BMW-blok met 255 pk, de versnellingsbak een handbediende zesbak of, schrik niet, een achttraps automaat. Uit trots of geldgebrek heeft Morgan de sporen van verduitsing niet verbloemd. De BMW-pook steekt als een avantgarde-sculptuur uit de middeleeuwse middentunnel, dezelfde machoknuppel die in BMW’s ontuchtig wordt beroerd door makelaars en advocaten. Achter het airbagstuur, jawel, hypermoderne schakelflippers die ik tegen mijn fundamentalistische bezwaren in veelvuldig zal benutten. De automaat heeft de vervelende eigenschap voortijdig op te schakelen om toerentallen en verbruik zo laag mogelijk te houden. Bij 100 draait de motor in de hoogste versnelling hooguit zestienhonderd toeren, die zich via de vliesdunne aluminium wandjes en het zo te horen niet geïsoleerde schutbord dreunend kenbaar maken. Daarom flipper je op de snelweg graag een tandje terug. Twee trappen lager klinkt de BMW-techniek een stuk minder geknepen.
Hij zou 240 moeten halen. Mijn advies: niet doen. De helft is al een avonturenfilm in de dramatisch aan de elementen blootgestelde zitkuip met de lage deurtjes en de perspex schuifraampjes, te openen en sluiten met een transparante knop die aan de rechterkant meteen uit de sponning lazert. Nog meer voorzichtigheid vereist de omgang met het gaspedaal; 255 pk is achterlijk veel voor 1.000 kilo auto met op ABS na nul calamiteitenelektronica. Met 100 pk waren gewicht en vermogen in balans geweest met de stijl van de auto.Dit merk moet niet naar Porsche-volk willen lonken. Een Morgan is geen auto maar een geschiedenisles, een stijl van swingend maar gedragen toeren.

Mechanische delicatesse


Helaas biedt de Plus Four geen enkele bescherming tegen de moordende zomerzon. Ik voel mijn hoofdhuid verstenen en mijn hersens verschrompelen. Het dak moet er snel op, anders wordt de rit mijn hellevaart.
De hoes van de huif krijg ik er zelf nog af. Bij het opklappen loopt de kap vast op de hoofdsteunen. Die verwijder ik om de voorruit te bereiken, waar een primitieve vergrendeling met twee haakjes wacht. Daarvoor moet de rand van de kap met de mechanische delicatesse van 1950 precies over de raamstijl vallen. Intussen vallen een voor een mijn cognitieve functies uit. Gelukkig is de fotograaf present, wiens fijne motoriek de mijne verre overtreft. Nu heb ik een dak, maar ben ik iets anders kwijt. Uitzicht. Achterruit en portierramen zitten te laag. De prehistorische kleine achteruitkijkspiegels zijn onbruikbaar. Het minuscule binnenspiegeltje toont maximaal vijf meter asfalt. Dodehoekverklikkers? No way. Over spiegels gesproken: de make- upspiegel zit in de zonneklepjes uiteraard niet aan de bestuurderskant, want Morgan denkt dat daar een man zit. Sorry feminisme, het is 1950 maar.
Dat het toch weer genieten wordt, is de verdienste van zijn ondanks veel onaangetaste stijl. Ik kijk uit over het golvende landschap van spatborden, ronde kikkerogen en die eindeloze motorkap, een brede paardenrug met middeleeuwse ventilatieroosters. Ik flipper terug en zijn rücksichtslos bonkende Duitse ruilhart schiet de tijdmachine met Ferraribloedspoed terug naar zijn geboortejaar, weg van een heden dat gelukkig nooit het zijne wordt. Vriend: „Zat er een radio in?” Goddomme nee! Mijn eerste auto zonder audio én multimedia. Daar hebben we zijn echte stijlbonus naast de esthetica: absolute radiostilte. Geen BMW-brul kan je uit dat paradijs verdrijven. Daarom moet je hem hebben. Hij is het enige bewust onvolmaakte autokunstwerk van de wereld.